Energie-Blog

André Jurres

In deze aanloopweken naar de verkiezingen van juni zoekt iedere partij zijn eigen speerpunten om de kiezer duidelijk te maken waar de partij de komende vier jaren zal gaan aan werken, ten minste als ze deel van de regering kunnen uitmaken.
Anders dan de vorige verkiezingen is het energievraagstuk nu wel als hoofditem op de agenda gezet.  Hoewel een aantal partijen nu liever geen stellingen innemen is het zogoed als zeker dat na de verkiezingen energie rond de tafel zal besproken worden bij de regeringsonderhandelingen.
Een terugkerende term/woord die ik regelmatig zie terugkomen is de motteballentaks gepromoot door de linkerzijde.  Dit idee komt oorspronkelijk van Bart Martens die als één van de weinige iets weet van onze energiehuishouding.
De grote winsten verkregen uit de kerncentrales zijn hem al langer een doorn in het oog, dit voor de reden dat de centrales te snel zijn afgeschreven in het verbruikerstarief toen er nog een monopolie was.  Dit is in eerdere artikels al omschreven.  Het idee om te proberen om een afroming te doen van de winsten van een privébedrijf is één zaak, dit doen zonder echter te kijken wat er dient te gebeuren, en vooral hoeveel middelen, na de sluiting van de kerncentrales is een ander.  De juridische haalbaarheid om in een zogenaamd “vrije” markt één partij andere voorwaarden op te leggen lijkt me moeilijk te verkopen naar Europa toe.  De inmenging in dit delicaat speelveld in een prille liberalisering die al gebrekkig verloopt is zelfs gevaarlijk.  De geschatte opbrengsten uit deze taksen gaan van 1 tot 2 miljard Euro.
Buiten het gevaar dat deze taks met alle anderen dient te worden doorgerekend en dus eigenlijk door de eindgebruiker zal worden betaald gaat men hier voorbij aan het structurele probleem dat de sluiting van de kerncentrales en andere centrales in de toekomst dient te worden opgevangen door nieuwe centrales.  Hiervoor zal tussen de 15 à 25 miljard Euro voor nodig zijn.  Het vele gokken op technologiëen die er nog niet zijn voor grootschalige productie om zo meer dan 60% van onze electriciteitsproductie te vervangen binnen de twintig jaar is geen echte oplossing.   Twintig jaar klinkt wellicht veel maar dit betekent in praktijk dat je de komende twintig jaar moet beginnen bouwen.  Als ik praat met producenten is de wil hiervoor vandaag niet groot.  De risico’s zijn enorm en men weet eigenlijk niet op welke technologie men moet gokken.  Het bouwen van grootschalige kolencentrales alleen kan de oplossing niet brengen gezien de hoge uitstoot, voor gascentrales geldt dan weer dat men niet zeker is van een stabiele kostprijs en dus men de gigantische investeringen niet kan rechtvaardigen naar zijn aandeelhouders toe.  Een cirkel die men slechts kan doorbreken door op lange termijn een investeringsplan voor te stellen waar zowel de staat als de industrie partners worden om ervoor te zorgen dat er zekerheid komt qua energielevering.  Bovenop de meer dan 60% die vervangen dient te worden de komende twintig jaar zal men ook extra capaciteit moeten bouwen om de vraag naar meer energie(vanuit de industrie) te kunnen voldoen.  Op een termijn van twintig jaar zal de stijging minimum 25% en maximum 50% bedragen.  Alle goede wil ten spijt om huizen goed te isoleren is de vraag naar energie vanuit de industrie alles bepalend, de bedrijven zijn op zich goed voor 80% van het electriciteitsverbruik.